U bent hier:
Home
>
Uitgebreide informatie Engelse Bulldog
> Geschiedenis van de Engelse Bulldog
Geschiedenis van de
Engelse Bulldog
De Engelse Bulldog, het symbool van de Britse natie, wordt door veel mensen beschouwd als
een van de meest buitengewone vertegenwoordigers van de honden. Deze oude
vechter tegen stieren beschikt van huis uit over moed en strijdlust. Fokkers
hebben zich door de jaren heen beijverd om die twee eigenschappen productief te
maken, iets waar zij bijzonder goed in zijn geslaagd. De rasnaam geeft al aan
dat het hier om een hond gaat die iets met stieren te maken heeft. Vroeger dacht
men dat het vlees van runderen malser werd als de dieren even voordat ze werden
geslacht moesten rennen. Vandaar de oude traditie om honden tegen stieren te
laten vechten. De slagers gebruikten hier eerst grote Dogachtigen voor. Deze
honden hadden voldoende moed om het op te nemen tegen de vurigste stieren.
In
Engeland werden voor dit doel de voorouders van de Engelse Mastiff gebruikt.
Over de herkomst van de Mastiff zijn de kynologen het oneens; sommige menen dat
de Feniciërs en Romeinen deze hond meebrachten naar Engeland ten tijde van hun
omzwervingen in Noord-Europa. Hoewel deze hypothese in principe interessant
lijkt, moet wel rekening worden gehouden met het feit dat Julius Caesar zelf het
omgekeerde beweerde. Hij vermeldde over de verovering van Groot-Brittannië dat
de Kelten dogachtige oorlogshonden hadden, die ten aanval trokken tegen de
Romeinse legioenen. Deze honden waren erin geslaagd grote paniek te zaaien onder
de Romeinse krijgers. Hieruit kan worden afgeleid dat het veel waarschijnlijker
is dat in die tijd zulke Dogachtigen al in Groot-Brittannië aanwezig waren,
vermoedelijk al vanaf de Keltische expansie.
De Romeinen zouden exemplaren mee
naar huis hebben genomen om ze daar in hun arena's te laten vechten. Er zou dus
geen sprake van zijn dat zij de volkeren van de Britse eilanden met hun
vechtlustige honden kennis hebben laten maken. De Romeinse kroniekschrijver
Gratius Faliscus maakte deze uitleg nog geloofwaardiger door in zijn geschriften
aan te geven dat de Romeinen hun honden meenamen naar Groot-Brittannië om ze in
te zetten tegen de Dogachtigen van Cornwall. Die hadden namelijk de reputatie
dat ze altijd als overwinnaar uit de strijd kwamen, en daar moest een eind aan
worden gemaakt. Verder is bekend dat de Keltische stammen die de Griekse en
Romeinse steden verwoestten, werden geholpen door honden van een ontzagwekkende
afmeting. Bovendien bevinden zich in het Nationaal Museum in Kopenhagen enkele
fraaie ketels van Keltische herkomst, waarop grote Dogachtigen staan afgebeeld.
Hoe dan ook, de confrontaties tussen stieren en honden veranderden gedurende de
middeleeuwen al snel in een opwindend vermaak. Het nam zulke vormen aan, dat van
een ware rage kan worden gesproken. In die tijd kende alleen de adel het
voorrecht om de zware Mastiff te houden. Een en ander blijkt onder andere uit
wetten die in het jaar 1272 werden uitgevaardigd. Daarin was bepaald dat het
gewone volk wel in het bezit van zware Mastiff mocht zijn, maar dan moesten bij
die honden drie tenen van elke voorvoet worden geamputeerd. Zo'n hond was daarna
uiteraard niet meer bruikbaar, dus het volk zocht naar een uitwijkmogelijkheid.
De oplossing lag in het fokken van kleinere honden die ook geschikt waren voor
'bull baiting'. Ondanks hun kleinere afmetingen moesten deze honden natuurlijk
wel over voldoende moed en kracht beschikken om de stieren aan te kunnen. Uit
dat initiatief werd de Engelse Bulldog geboren.
Diverse schrijvers maakten
melding van deze hond, zij het dat hij in de 14e en 15e eeuw diverse namen
droeg. Zo werd gesproken over een gevlekte Mastiff met hangoren en kleine ogen,
die de reputatie had een eens gegrepen dier niet meer los te laten. Verder
werden de daden van de zogenaamde 'Bold-Dog' genoemd, terwijl over de 'Band-Dog'
werd gezegd dat het een hond was 'met een machtig lichaam, met een
bloeddorstige, angstaanjagende kop en dat er maar vier (van deze) honden nodig
zijn om een machtige beer te verslaan'. Hieruit blijkt ook dat de Bulldog het in
die tijd niet alleen tegen stieren moest opnemen. Pas in 1632 werd letterlijk
melding gemaakt van de naam Bulldog.
Een zekere Preston Eaton, die in San
Sebastian in Spanje woonde, vroeg per koerier om 'een Mastiff en twee zware
Bulldoggen'. Hij had het plan om het vechten van deze honden te vergelijken met
dat van de beroemde doggen van Burgos in Spanje, die eveneens waardevolle
stierenvechters waren. Overigens liet koning Philips II van Spanje, een
liefhebber van bloedige stierengevechten, speciaal voor dat doel Bulldoggen uit
Engeland komen. Dierengevechten waren ten tijde van koningin Elizabeth 1
(1558-1603) niet meer weg te denken uit Engeland. De koningin had een grote
voorliefde voor gevechten van honden tegen allerlei wilde en gedomesticeerde
dieren, of dat nu stieren, leeuwen of beren waren. Elke vorm van 'baiting' kon
de goedkeuring van de koningin wegdragen. Hovelingen konden haar geen groter
genoegen doen dan dergelijke evenementen te organiseren.
Toen zij in 1575
Kenilworth Castle van de Earl of Leicester bezocht, werden voor haar ogen 13
beren verslagen. Voor 'bear baiting' moest de hond trouwens ook erg moedig zijn.
De beer was immers zo sterk dat hij de hond, door hem tussen zijn voorpoten en
borst te klemmen, dood kon drukken. De dierengevechten vonden vooral op zondag
plaats, de enige dag waarop gewone mensen vrij hadden. Alleen de
Puriteinen durfden het aan kritiek te leveren op de genoegens van de koningin,
haar hovelingen, de adel en het gewone volk. Om aan de Puriteinen tegemoet te
komen, verbood James 1 - de opvolger van Elizabeth -'bear baiting' op zondag,
maar het werd niet afgeschaft. De meningen over deze dierengevechten waren nogal
verdeeld. Zo vond Oliver Cromwell (1599 - 1658) het een 'onschuldig en verkwikkend
tijdverdrijf, tot meerder vermaak van een vreedzaam volk'. Samuel Pepys noemde
het in zijn beroemde dagboek van 1660-1669 over het leven in Londen 'bruut en
walgelijk'. Voor de dichter Christopher Smart bestond er geen betere hond dan de
Bulldog: 'Het zijn de beste van alle honden.'
Een journalist van het blad
British Field Sports ging zover, dat hij in 1818 schreef dat deze hond
'uitsluitend is bedoeld voor de meest barbaarse en verfoeilijkste doeleinden'.
Het dier zou de 'schande van zijn soort' zijn en 'het zou het beste zijn als het
ras in zijn geheel zou verdwijnen'. De tegenstelling in meningen roept de vraag
op hoe 'bull baiting' nu eigenlijk in elkaar zat. De kynoloog P.M.C. Toepoel
schreef in 1933 in zijn boek 'Onze Honden' het volgende: '... Dat wrede
bullebijten ging zo. Elke stad en ieder dorp had de verordening dat er geen
stier mocht worden geslacht zonder dat het verheffende bullebijten had
plaatsgevonden. In veel dorpen moest het dier op twee, drie plaatsen de
marteling ondergaan. Bovendien bestonden er nog stieren die regelmatig voor dit
vermaak werden gebruikt. De te slachten stier werd dan aan een ijzeren ketting
vastgelegd. Vaak werden de punten van zijn horens bekleed. Vervolgens liet men
of dadelijk enige bullebijters op hem los, of zeer korte tijd na elkaar. De
honden trachtten zich dan in de zo gevoelige neus vast te bijten. Handige en
ervaren stieren groeven vlug een kuil en drukten hun neus daarin. Oude platen
laten zien dat er gelukkig wel eens een stier was die zich losrukte en zich,
althans even, kon verdedigen.'
In 1835 werd 'bull baiting' door het Britse
parlement verboden. Hoewel de 'sport' niet verdween in de graafschappen die het
verst van Londen waren verwijderd, werd het fokken van Bulldoggen geleidelijk
aan opgegeven. Pas toen hondengevechten in de mode kwamen, trok de fokkerij weer
aan. Overigens waren ook hondengevechten bij de wet verboden, maar deze konden
clandestien heel wat gemakkelijker worden georganiseerd dan gevechten met de
stier. Bulldoggen bleken echter niet erg geschikt voor hondengevechten. Zonder
hun aanvalsfust en moed in twijfel te trekken, gaf men de voorkeur aan Bull
Terriërs, die werden gefokt uit Bulldoggen en Terriërs.
Halverwege de 19e eeuw
maakte het ras opnieuw een dieptepunt door en ontbrak zelfs op de eerste Britse
hondententoonstelling. Pas in 1860 - op shows in Birmingham, Sheffield en Londen
- werden voor het eerst Bulldoggen ingeschreven en uitgebracht. Succes bleef
niet uit, waardoor enkele fokkers en liefhebbers van het ras in 1864 besloten om
een rasvereniging in het leven te roepen. Onder de naam 'Philo Kuon' (de
hondenvriend) werd een rasstandaard opgesteld, die een jaar later werd
uitgegeven. Hoewel de standaard inderdaad de Bulldog van die tijd beschreef (dat
wil zeggen een grote, compacte viervoeter die erg op de Boxer van tegenwoordig
leek), is het toch aannemelijk dat het ideaal van de opstellers een heel andere
hond was.
Vanaf het moment van uitgifte van de standaard gingen fokkers die de
oude vechthonden niet hadden gekend de standaard op de letter volgen. Dat
betekende dat zij zich in de fokkerij toelegden op een ander type hond. Deze
hond stond op kortere benen, was nog gedrongener en korter, en had een nog
massiever hoofd en een nog kortere snuit. Een en ander werd de fokkers niet in
dank afgenomen. Zo schreef Rawdon Lee in 1839 in zijn boek Nonsporting Dogs
(Niet vechtende Doggen) het volgende: 'Historische monumenten kunnen op een
verschrikkelijke manier door de tand des tijds worden aangetast. Maar nog nooit
is iets zo toegetakeld als ons nationaal symbool, de Britse Bulldog. Voor een
speciaal doel gefokt (dat tegenwoordig al 'lang is verdwenen), zijn de huidige
exemplaren de uitkomst van een selectie zoals die bij geen andere hond heeft
plaatsgevonden. In niets doet deze hond nog denken aan de hond die hij 60 jaar
geleden was.' Wat men de fokkers van het eerste uur vooral kwalijk nam, was dat
zij deze unieke hond het tegendeel van alle andere honden maakten. Met andere
woorden: zij fokten een monster dat moed en kracht moest uitstralen, maar dat
pufte en rochelde als het op de minste inspanning aankwam. Het is inderdaad waar
dat het streven naar een steeds typischer hond bij dit ras een gevaar inhoudt.
Maar wellicht is dat ook hetgeen dat sommige fokkers boeit: een dier te fokken
dat zo groot, massief, gedrongen en kort mogelijk is, zonder te veel aan
gezondheid in te boeten.
Merkwaardigerwijs is de standaard van de Bulldog in
zijn geheel hetzelfde gebleven. Er zijn alleen enkele wijzigingen in
aangebracht. In 1950 werd het gewicht verhoogd van 22,7 kg naar 25 kg, en in
1987 werden enkele bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden toegevoegd om
overdreven interpretaties naar het buitenissige een halt toe te roepen. De
Bulldog van 1875 leek echter niet erg op de hond uit de jaren '20, die op zijn
beurt te hoog op de benen stond, te smal was en een te klein hoofd had. In 1884
verschenen voor het eerst twee rastypische Engelse Bulldoggen op een
hondententoonstelling in Amsterdam. Er waren al eerder Bulldoggen aanwezig
geweest op Nederlandse tentoonstellingen, maar volgens de kynologisch schrijver
L. Seegers konden die beslist niet rastypisch zijn geweest.
De eerste fokker van
Bulldoggen in Nederland was niemand minder dan de beroemde kynoloog Henri Graaf
van Bylandt (kennelnaam Leuven). Hij bracht het ras ook op de eerste
Cynophilia-tentoonstelling uit. Dankzij hem en de fraaie exemplaren die hij
fokte, kregen ook anderen de smaakte pakken. Zo kwam P.M. Paanakker in 1891 en
in 1892 uit met de honden Gambler II en Queen. Enkele jaren later verscheen J.H. Vergouw met
maar liefst vier exemplaren op de Cynophilia-tentoonstelling: Gambler, Norseman,
Patout en Martha. Paanakker bracht in 1895 zijn eerste fokprodukten uit: Queen
of Holland, Dutch Queen, Dutch Darling en Dutch Romeo, die waren gefokt uit Lord
Dundee en Queen. Pas na 1906 begonnen meer mensen zich serieus als fokker in te
zetten en er werden steeds meer Bulldoggen uit Engeland geïmporteerd. Door de
ijver en toewijding van de Nederlandse rasvereniging verschenen er in 1908 22
exemplaren op de Cynophilia-tentoonstelling in Amsterdam en een jaar later waren
het er zelfs 25.
bron: mijn hond, mijn vriend
|